header_gerard_b.jpg


Kyriëgebed en Gloria
Op onze zoektocht door de orde van dienst zijn wij in het Begin van de dienst aangekomen bij het Kyrie en het Gloria. Het smeekgebed heeft vaak het karakter van een roep om Gods ontferming met de nood van de wereld. Wij brengen dit voor Gods aangezicht en roepen het uit ‘ Heer ontferm U’ . ‘Kyrie Eleison’.
Frits Mehrtens zei eens over dit gebed: ‘Daar staat nu alle ellende van de hele week bij elkaar‘. Wij zijn nog maar net binnen in de kerk. Maar we dragen de nood van buiten, de wereld, mee. Het is een kreet om hulp. Wij roepen tot God, want wij weten dat Hij zich ontfermt. De oudste bekende vorm is dat de diaken steeds een naam van een mens in nood noemt, waarna de kinderen luidkeels roepen: Kyrie eleison. Wij kennen in onze diensten zowel het gesproken als het gezongen Kyrie. Het roepen van uit de diepte gaat over in aanbidding, het Gloria. Immers Gods liefde en barmhartigheid kent geen einde. Het is ons door de engelen in de kerstnacht voorgezongen: Ere zij God. Wij kennen het terug in gezongen Lofprijzingen (Te Deum). Wij willen immers geloven dat God de klacht van de aarde hoort, de ellende van zijn volk ziet en dat Hij het zal bevrijden. Daarom zingen wij ons loflied en zingen daarmee boven onszelf uit: ‘Ere zij God in den hoge en vrede op aarde voor mensen van zijn welbehagen. Wij loven U, wij aanbidden U, wij vereren U, wij zegenen U, wij danken u voor uw Heerlijkheid, o Heer God, Koning des hemels, God onze Vader almachtig’.
Het tweede gedeelte is een smeking gericht tot de Zoon en het lied wordt besloten met een lofprijzing, waarin ook de Geest betrokken wordt. In de tijd van Advent en de 40dagen, de tijd van inkeer en boete, klinkt het Gloria niet, om het juist met Kerst en Pasen voluit te kunnen zingen!
Met het Gloria sluiten wij in de dienst de ‘Toenadering’ af en maken ons op voor de dienst rondom het Woord. Ouderen zullen wellicht opmerken, dat ik de Wet niet heb genoemd. In de vorige eeuw werd die immers zondag aan zondag gelezen. Een calvinistisch gebruik, dat na verloop van tijd ertoe leidde, dat de woorden wel erg versleten raakten en eigenlijk niet meer werden gehoord, zoals zij zijn bedoeld. Het vervormde tot een spiegel, waarin je keek om te ontdekken hoe slecht en zondig je wel niet was. Zo had Israël ze niet meegekregen. Het zijn immers woorden die richting geven aan het leven met de Eeuwige en met de mens naast je. In dat spoor mogen wij ook gaan, een weg die ons wordt gewezen naar een bevrijd en bevrijdend leven. Het zijn woorden, die een hele samenleving aangaan. En ons bepalen bij ons ethisch handelen, wat doe je en wat doe je niet. Het gaat om gerechtigheid en medemenselijkheid. Ik zou niet terug willen naar het automatisme van de wekelijkse lezing.
Maar bijvoorbeeld als richtingaanwijzers voor het leven, als beloften, als een opdracht zouden zij bij de wegzending, vlak voor de Zegen, onze diensten wel weer kunnen kleuren. Het Nieuwe Dienstboek geeft daarvoor prachtige aanzetten.